Bij een gedicht van J.C. Bloem
"Deze dag is de eerste van de rest van mijn leven
Dat denken er velen bij hun ontbijt
Terwijl ik altijd denk: ik heb nog maar even
Dit wordt het eind van een prachtige tijd"
Over deze regels uit Niemand weet hoe laat het is van Youp van 't Hek gaat de mare dat ze 'geleend' zijn uit, of minstens geïnspireerd op een gedicht van J.C. Bloem. En zoals het een echte mare betaamt, de bron ervan is onduidelijk maar zou wellicht Van 't Hek zelf zijn.
Nu ben ik een groot liefhebber van het werk van Bloem, dus heb ik er al menigmaal naar gezocht. Tot nu toe eigenlijk tevergeefs. Bovendien was ik er altijd al bij voorbaat van overtuigd dat het eigenlijk niet waar kón zijn , omdat het liedje van Van 't Hek echt heel erg 'niet Bloems' is.
Toch kreeg ik afgelopen dagen een idee wat Van 't Hek (als hij het gerucht al zelf in de wereld geholpen heeft) bedoeld zou kunnen hebben. Ik doel op de regel "Want ieder uur kan 't uiterste uur eens zijn" uit Het eind van de dag (Avond, 1950). Als je Bloems regel maar voldoende uit zijn verband rukt, kun je er inderdaad de levenshouding van Pluk de Dag aan ontlenen. Dat Bloem zelf het nooit in die context heeft bedoeld zal eenieder die het gedicht in zijn geheel leest (of die überhaupt bekend is met de thema's waarop Bloem decennia lang heeft gevarieerd) direct duidelijk zijn.
Daarmee kom ik op het punt dat over het gedicht Het eind van de dag een heleboel interessante dingen zijn op te merken. Ik doel dan in eerste instantie niet op thematiek of motieven die vooral een variant zijn op hetgeen we in al zijn andere werk ook tegenkomen, zoals de verwoording van een "authentiek pessimistisch levensgevoel" (Dubois, J.C. Bloem : dichter van het onuitsprekelijke, Groningen, 1994). Maar laat ik eens iets zeggen over de plaats van het vers in het werk van Bloem (en dat bedoel ik in dit geval heel letterlijk).
In de bundel waarin het oorspronkelijk voor het grote publiek verscheen (Avond, 1950) is Het eind van de dag het afsluitende gedicht. Niet onlogisch, gezien de titel van de bundel zelf. In de druk van de Verzamelde gedichten die ik gebruik als leeseditie(11e druk, Polak & Van Gennep, 1991) is aan de afdeling Avond echter het beroemde sonnet Insomnia toegevoegd ("Denkend aan de dood kan ik niet slapen"), dat bij de losse bundels het openingsgedicht is van Afscheid (1957). Dat daarbij geen sprake is van een slordigheid blijkt als ik latere drukken van de Verzamelde Gedichten erop nasla, waarin Insomnia steeds onderdeel blijft uitmaken van de afdeling Avond. Uitkomst voor dit raadsel geeft het Naschrift bij Afscheid waarin de auteur aangeeft dat het gedicht Insomnia gebundeld eerder verscheen in de 4e druk van zijn Verzamelde Gedichten. En hij voegt er dan aan toe: "Ten behoeve van hen, die een der drie eerste drukken en 'Avond' bezitten, heb ik het hier overgenomen." Waaruit maar blijkt hoezeer mijnheer Bloem rekening hield met een kring van vaste lezers!
Maar het bundeltje Avond was niet echt de eerste uitgave waarin Het eind van de dag was opgenomen. In hezelfde jaar 1950 verscheen namelijk ook (voorafgaand aan Avond) het bundeltje Liefde, een gelegenheidsuitgave in 75 exemplaren die verspreid werden onder 'De Vrienden van J.C. Bloem'. In de Aanteekening bij Avond wordt dat ook keurig vermeld, waaruit maar blijkt dat Bloem zich wel degelijk een en ander gelegen liet liggen aan de bibliografische analyse van zijn werk. Ook in dat bundeltje Liefde is Het einde van de dag het afsluitende gedicht, hetgeen voor mij suggereert dat Bloem zelf heel veel waarde hechtte aan dit 8-regelige vers.
Over 'De Vrienden van J.C. Bloem' valt overigens nog te melden dat het hier ging om een kring van mecenassen "tot instandhouding van Jacques", iets waar de dichter volgens veler overlevering zelf inderdaad niet toe in staat was. Helleke van den Braber beschrijft in M.R. Radermacher Schorer als mecenas van de dichter J.C. Bloem1 hoe de kring van vrienden tot stand kwam. Terecht merkt zij op dat het welslagen van deze bedelactie wellicht kan worden verklaard uit het vooruitzicht in bezit te komen van een bibliofiele Bloem-uitgave.
Met dat laatste komen we op het typografische aspect. Uit onderstaande afbeelding (genomen van de 1e druk van Avond) blijkt dat Bloem niet alleen aandacht had voor traditioneel verstechnische aspecten zoals rijm, ritme en metrum (merk bijvoorbeeld op hoe het mannelijk en vrouwelijk rijm elkaar afwisselen) maar dat hij in dit geval ongetwijfeld ook aandacht heeft besteed aan de wijze waarop de regels zich over de bladzijde verdelen.
1 In: Tanja de Boer e.a. M.R. Radermacher Schorer 1888-1956 : minnaar van het 'schoone' boek, 1998
Dat denken er velen bij hun ontbijt
Terwijl ik altijd denk: ik heb nog maar even
Dit wordt het eind van een prachtige tijd"
Over deze regels uit Niemand weet hoe laat het is van Youp van 't Hek gaat de mare dat ze 'geleend' zijn uit, of minstens geïnspireerd op een gedicht van J.C. Bloem. En zoals het een echte mare betaamt, de bron ervan is onduidelijk maar zou wellicht Van 't Hek zelf zijn.
Nu ben ik een groot liefhebber van het werk van Bloem, dus heb ik er al menigmaal naar gezocht. Tot nu toe eigenlijk tevergeefs. Bovendien was ik er altijd al bij voorbaat van overtuigd dat het eigenlijk niet waar kón zijn , omdat het liedje van Van 't Hek echt heel erg 'niet Bloems' is.
Toch kreeg ik afgelopen dagen een idee wat Van 't Hek (als hij het gerucht al zelf in de wereld geholpen heeft) bedoeld zou kunnen hebben. Ik doel op de regel "Want ieder uur kan 't uiterste uur eens zijn" uit Het eind van de dag (Avond, 1950). Als je Bloems regel maar voldoende uit zijn verband rukt, kun je er inderdaad de levenshouding van Pluk de Dag aan ontlenen. Dat Bloem zelf het nooit in die context heeft bedoeld zal eenieder die het gedicht in zijn geheel leest (of die überhaupt bekend is met de thema's waarop Bloem decennia lang heeft gevarieerd) direct duidelijk zijn.
Daarmee kom ik op het punt dat over het gedicht Het eind van de dag een heleboel interessante dingen zijn op te merken. Ik doel dan in eerste instantie niet op thematiek of motieven die vooral een variant zijn op hetgeen we in al zijn andere werk ook tegenkomen, zoals de verwoording van een "authentiek pessimistisch levensgevoel" (Dubois, J.C. Bloem : dichter van het onuitsprekelijke, Groningen, 1994). Maar laat ik eens iets zeggen over de plaats van het vers in het werk van Bloem (en dat bedoel ik in dit geval heel letterlijk).
In de bundel waarin het oorspronkelijk voor het grote publiek verscheen (Avond, 1950) is Het eind van de dag het afsluitende gedicht. Niet onlogisch, gezien de titel van de bundel zelf. In de druk van de Verzamelde gedichten die ik gebruik als leeseditie(11e druk, Polak & Van Gennep, 1991) is aan de afdeling Avond echter het beroemde sonnet Insomnia toegevoegd ("Denkend aan de dood kan ik niet slapen"), dat bij de losse bundels het openingsgedicht is van Afscheid (1957). Dat daarbij geen sprake is van een slordigheid blijkt als ik latere drukken van de Verzamelde Gedichten erop nasla, waarin Insomnia steeds onderdeel blijft uitmaken van de afdeling Avond. Uitkomst voor dit raadsel geeft het Naschrift bij Afscheid waarin de auteur aangeeft dat het gedicht Insomnia gebundeld eerder verscheen in de 4e druk van zijn Verzamelde Gedichten. En hij voegt er dan aan toe: "Ten behoeve van hen, die een der drie eerste drukken en 'Avond' bezitten, heb ik het hier overgenomen." Waaruit maar blijkt hoezeer mijnheer Bloem rekening hield met een kring van vaste lezers!
Maar het bundeltje Avond was niet echt de eerste uitgave waarin Het eind van de dag was opgenomen. In hezelfde jaar 1950 verscheen namelijk ook (voorafgaand aan Avond) het bundeltje Liefde, een gelegenheidsuitgave in 75 exemplaren die verspreid werden onder 'De Vrienden van J.C. Bloem'. In de Aanteekening bij Avond wordt dat ook keurig vermeld, waaruit maar blijkt dat Bloem zich wel degelijk een en ander gelegen liet liggen aan de bibliografische analyse van zijn werk. Ook in dat bundeltje Liefde is Het einde van de dag het afsluitende gedicht, hetgeen voor mij suggereert dat Bloem zelf heel veel waarde hechtte aan dit 8-regelige vers.
Over 'De Vrienden van J.C. Bloem' valt overigens nog te melden dat het hier ging om een kring van mecenassen "tot instandhouding van Jacques", iets waar de dichter volgens veler overlevering zelf inderdaad niet toe in staat was. Helleke van den Braber beschrijft in M.R. Radermacher Schorer als mecenas van de dichter J.C. Bloem1 hoe de kring van vrienden tot stand kwam. Terecht merkt zij op dat het welslagen van deze bedelactie wellicht kan worden verklaard uit het vooruitzicht in bezit te komen van een bibliofiele Bloem-uitgave.
Met dat laatste komen we op het typografische aspect. Uit onderstaande afbeelding (genomen van de 1e druk van Avond) blijkt dat Bloem niet alleen aandacht had voor traditioneel verstechnische aspecten zoals rijm, ritme en metrum (merk bijvoorbeeld op hoe het mannelijk en vrouwelijk rijm elkaar afwisselen) maar dat hij in dit geval ongetwijfeld ook aandacht heeft besteed aan de wijze waarop de regels zich over de bladzijde verdelen.
1 In: Tanja de Boer e.a. M.R. Radermacher Schorer 1888-1956 : minnaar van het 'schoone' boek, 1998
0 Comments:
Een reactie posten
<< Home